@article {478, title = {Contour clustering: a tool for exploring prototypical f0 patterns}, year = {2020}, publisher = {Nederlandse Vereniging voor Fonetiek}, address = {online}, abstract = {This work presents an automatic data-driven analysis for describing prototypical f0 patterns. This is particularly suitable as an exploratory tool in initial stages of prosodic research and language description. The approach has several advantages over traditional ways to investigate prosody and intonation, which are sometimes based on auditory impressions or limited empirical research to support phonological claims. Contour clustering is applicable to spontaneous and scripted speech of any language. There is no restriction as to which prosodic domain (intonation unit, (intermediate) phrase, word, syllable) can be investigated and there is limited need for annotation prior to analysis. The core of this approach is a cluster analysis on timeseries of f0 measurements and consists of two scripts (Praat and R). Graphical user interfaces can be used to perform the analyses and speaker variability can be accounted for. As determining the number of clusters is a key part of the analysis, graphical feedback (plots) is provided for each clustering round (example in Figure 1). After cluster analysis, Praat textgrids can be generated with the cluster number annotated for each individual contour in the data. Although further confirmatory analysis is still required, the outcomes provide useful and unbiased directions for any investigation of prototypical f0 contours based on their acoustic form. These features make the approach particularly useful for language documentation, where the description of prosody is often lacking.}, author = {Constantijn Kaland} } @article {86, title = {Intrinsieke prosodie van klinkers}, year = {2012}, publisher = {Nederlandse Vereniging voor Fonetische Wetenschappen}, address = {Utrecht, Nederland}, abstract = {

De relatie tussen vorm en betekenis in taal lijkt niet arbitrair, zoals aangetoond aan de hand van intrinsieke toonhoogte van klinkers (IF0). IF0 correleert negatief met de openheid van de mond bij het uitspreken van de betreffende klinker. De mate van kracht (sterkte, grootte, gewicht, mannelijkheid) die luisteraars associ{\"e}ren met pseudowoorden is groot bij lage-IF0-klinkers en klein bij hoge-IF0-klinkers. Onderzoek naar het effect van intrinsieke eigenschappen van klinkers richt zich met name op IF0. Een andere intrinsieke eigenschap van klinkers is intensiteit (II). II correleert positief met mondopening. In de huidige studie onderzoeken we de effecten van zowel IF0 als II op betekenisvolle associaties van proefpersonen. Associaties zijn verkregen door middel van een leestaak waarin pseudowoorden aan proefpersonen zijn gepresenteerd. Resultaten bevestigen eerder onderzoek naar IF0 en laten zien dat proefpersonen een hoge II met meer kracht associ{\"e}ren dan een lage II. De keuze van {\textquoteleft}extreme{\textquoteright} klinkers (lage/hoge IF0/II) is problematisch in de huidige aanpak, onder andere door de tegengestelde correlatie van IF0 en II met mondopening en verschillen tussen sprekers.

}, author = {Constantijn Kaland and Marie Nilsenov{\'a}} } @article {121, title = {De structuur-prosodie interface van beperkende en uitbreidende relatieve bijzinnen in het Nederlands en Duits}, year = {2009}, publisher = {Nederlandse Vereniging voor Fonetische Wetenschappen}, address = {Utrecht, The Netherlands}, abstract = {

Hoe volgt prosodie de structuur van taal? Prosodie kan worden gezien als syntactisch gedreven, semantisch gedreven of gedreven door geen van beide (autonoom). Dit onderzoek belicht de structuur-prosodie interface van ingebedde beperkende (RRC) en uitbreidende (ARC) relative bijzinnen in het Nederlands en Duits. RRCs beperkend de klasse waarnaar het antecedent verwijst, terwijl ARCs een extra eigenschap van het antecedent aangeven. Hoe dit verschil in prosodie is gereflecteerd is onderwerp van onderzoek. Voor beide talen is een perceptie experiment uitgevoerd om het effect van toonhoogte en temporele signalen op de interpretatie van RRCs en ARCs te testen. Resultaten wijzen uit dat Nederlandse - en niet Duitse - luisteraars beide bijzinnen van elkaar kunnen onderscheiden op basis van deze signalen. In het algemeen zijn grotere effecten gevonden voor temporele dan voor toonhoogte signalen. Verder kan worden gezegd dat de prosodische realisatie van structurele cohesie (voor RRCs) anders is in het Nederlands dan in het Duits.

}, author = {Constantijn Kaland} }