Abstract
Deze studie maakt een vergelijking tussen de vocaalproductie van 40 dove kinderen die gebruik maken van een cochleair implantaat (CI), 34 matig tot ernstig slechthorende kinderen met hoorapparaten (HA) en 42 normaalhorende kinderen (NH). Aan de hand van PRAAT worden voor de 3 klinkers met uiterste formantwaarden [a], [i] en [u], de F1 en F2 bepaald, alsook de intra-subject standaarddeviatie van elke formantwaarde. Daarnaast worden de afstanden tussen de klinkers en de oppervlakte van de klinkerdriehoek bij elk kind berekend. Bij de HA kinderen liggen de formantwaarden, vooral voor de F2 significant lager dan bij de NH kinderen. HA kinderen vertonen dus een meer posterieure articulatie van klinkers. Daarnaast zien we bij zowel de CI als HA kinderen verhoogde afstanden tussen de klinkers en een grotere oppervlakte van de klinkerdriehoek, wat wijst op overarticulatie. Dit kan een gevolg zijn van de vroege en intensieve logopedische training van deze kinderen. Mogelijks trachten gehoorgestoorde kinderen het gebrek aan auditieve feedback te compenseren door de proprioceptieve feedback te verhogen aan de hand van vergrote articulatorische manoeuvres.
Publication type
Presentation
Year of publication
2011
Conference location
Utrecht
Conference name
Dag van de Fonetiek 2011
Publisher
Nederlandse Vereniging voor Fonetische Wetenschappen